Mesolijnen | klas 3 en 4: |
Code |
Domein |
Periode voorbereiding: de leraar |
Evaluatie periode: de leerlingen |
II-TN1 |
woordenschat en zegswijzen |
In zijn spreken en vertellen bezigt de leraar een rijke taal waarbij hij consequent woorden en zegswijzen gebruikt waarmee de leerlingen hun-woordenschat kunnen uitbreiden. Op die manier maken de kinderen ook kennis met bijvoorbeeld vaktaal uit ambachten en boerderij. |
De leerlingen breiden hun woordenschat actief uit, ze ontdekken dat er specifieke groepstaal is; kennen enkele spreekwoorden en zegswijzen uit beroepsgebieden. |
II-TN 2 |
woordenschat en zegswijzen |
De leraar laat leerlingen ontdekken dat er zelfde woorden met verschillende betekenis zijn en verschillende woorden met dezelfde betekenis. |
De leerlingen kunnen homoniemen en synoniemen van woorden vinden. |
II-TN3 |
woordstructuur doorzien |
In de taalperiode laat de leraar de kinderen woordstructuren ontdekken: hoe verklein je woorden; hoe kun je (als spel) woorden sSmenstellen; werkwoorden vervoegen. Woorden in klankdelen (lettergrepen) verdelen. Het oefenen daarvan vindt plaats in de werkuren taal. |
De leerlingen hebben inzicht in:
|
II-TN4 |
herkennen van woorden zinskenmerken |
De leraar laat leerlingen de kenmerken van naaststaande woordsoorten ontdekken. In de loop van deze leerjaren introduceert hij de officiële terminologie in plaats van de zelf gevonden benamingen. |
De leerlingen kunnen woordsoorten benoemen: zelfstandig naamwoord, werkwoord, bijvoeglijk -naamwoord, voegwoord, lidwoord. |
II-TN 5 |
grammaticaal correcte zinnen |
De functie van persoonsvorm, gezegde en onderwerp komt aan de orde in werkvormen waarbij de leraar de leerlingen deze functies in de zin laat ontdekken en er een naam aan geven. |
De leerlingen ontdekken in een zin de relatie tussen persoonsvorm, gezegde en onderwerp. |
II-TN6 |
communiceren en regels |
De 4e klasser ontwikkelt allengs een individueler bewustzijn. Dat geeft de leraar de mogelijheid de leerlingen in groepsgesprekken nu ook hun eigen mening te laten formuleren. |
De leerlingen kunnen een eigen standpunt verwoorden in een groepsgesprek. |
Spreken en luisteren |
|||
II-TN 7 |
vormen van spreken |
De leraar leert leerlingen doelgericht vragen: niet vragen naar de bekende weg, geen dingen vragen die je zelf kunt bedenken. |
De leerlingen kunnen relevante vragen stellen en beantwoorden. |
II-TN8 |
vormen van spreken |
In de vierde klas laat de leraar de leerlingen presentaties geven. Bijvoorbeeld rond een onderwerp uit de dierkunde of de aardrijkskunde dat de leerlingen interesseert. |
De leerlingen kunnen een eenvoudige presentatie geven rond een zelf gekozen onderwerp. |
II-TN9 |
vormen van spreken |
Als de leerlingen geïnteresseerd zijn in een onderwerp kunnen ze ook vragen stellen die hout snijden bijvoorbeeld bij een presentatie van een klasgenoot. De leraar leert kinderen ook op systematische wijze vragen stellen: 'Welke dingen die je nog niet weet zou je willen vragen?' Tenslotte is de juiste vraag het begin van alle wetenschap. |
De leerlingen kunnen informatieve vragen stellen. |
II-TN1O |
vormen van spreken |
De leraar laat leerlingen in rollenspelletjes formele gesprekken voeren: welke vorm, welke afspraken, welke distantie. |
De leerlingen kunnen een eenvoudig formeel gesprek voeren zoals: telefoneren, een bestelling doen, de weg vragen of wijzen, een verzoek indienen, een verslag uitbrengen |
II-TN 11 |
vormen van spreken |
In groepsgesprekken, vaklessen kunst en levenskunst gaat het erom dat de leerlingen de juiste woorden vinden voor gevoelens, nuances, formuleringen en karakteriseringen. |
De leerlingen ontdekken de gevoelswaarde van woorden en kunnen daar in de taal mee omgaan. |
II-TN 12 |
vormen van spreken; gebruik van verbale en non-verbale middelen |
De leraar laat leerlingen het voordrachtsspreken oefenen en laat hen improviserend spreken bij het dramatiseren van situaties. |
De leerlingen kunnen een tekst of gedicht betekenisvol voordragen; kunnen improviserend dramatiseren. |
II-TN13 |
standpunt verwoorden |
In het spanningsveld van meningen leert de leraar de leerlingen positie kiezen, wensen en standpunten formuleren; leert hen ook luisteren naar anderen; laat leerlingen het 'juiste midden' ontdekken. |
De leerlingen kunnen voor een mening of standpunt opkomen, met inachtneming van andermans mening. |
II-TN 14 |
reflecteren op het gesprokene |
De leraar leert de leerlingen 3 stappen in het spreken en discussiëren:
|
De leerlingen ontdekken datje eigen mening, argumentatie en gespreksinbreng beschouwend kunt bezien. |
Lezen en begrijpen |
|||
II-TN 15 |
Leespromotie |
Het lezen wordt nu een activiteit van het kind zelf: lezen om te genieten van een boek. Daartoe is er een voldoende gedifferentieerde keuze voor leerlingen in school-of openbare bibliotheek voorhanden. De leraar laat leerlingen elkaar vertellen over hun leeservaring: 'Je moet mijn boek eens lezen!' |
De leerlingen ontdekken het zelf lezen van boeken. |
II-TN 16 |
technisch lezen |
In relevante werkvormen laat de leraar de leerlingen het technisch lezen oefenen aan:
|
De leerlingen kunnen op een bij hun leeftijd passend niveau lezen. |
II-TN17 |
soorten teksten onderscheiden |
De leraar laat leerlingen het verschil tussen teksten ervaren: in een werktekst kun je alles veranderen, een gedicht is 'af. Over de ene tekst stel je informatieve vragen, de andere gebruik je om te verknippen en een gedicht leidt tot beschouwing. |
De leerlingen kunnen teksten onderscheiden als:
|
II-TN18 |
hoofd- en bijzaken onderscheiden. |
Dit aspect van 'begrijpend lezen' gebruikt de leraar voor teksten bij zaakvakken, maar ook systematisch in vaklesopdrachten. |
De leerlingen kunnen de hoofdlijn van een tekst weergeven. |
II-TN19 |
bronnen raadplegen |
De leraar betrekt bij de zaakvakken nadrukkelijk bronnen als boeken, kennis van anderen (ouders) ook in verhalen, media. Hij helpt de leerlingen deze informatie te integreren in hun leerproces. |
De leerlingen kunnen omgaan met eenvoudige bronnen als: boeken, kennis van anderen, media. |
Schrijven van teksten |
|||
II-TN 20 |
soorten teksten schrijven |
De leraar laat de leerlingen zelf creatieve teksten schrijven. Als 'illustratie' bij een lesonderwerp; als verwoording van eigen belevenis of mening. |
De leerlingen kunnen in een opstel zelf een verslag of betoog schrijven; kunnen een gedicht schrijven. |
II-TN21 |
soorten teksten schrijven |
Illustreren van een tekst is een aspect van het weergeven van een inhoud in een tekst. De leraar besteedt aandacht aan de relatie tussen tekst en afbeelding en leert de kinderen het verschil tussen versieren van tekst en illustreren. |
De leertingen kunnen hun teksten functioneel illustreren; kunnen een verhaalverloop in (strip)tekeningen weergeven. |
II-TN22 |
soorten teksten schrijven |
De leraar laat de leerlingen zelf teksten schrijven voor hun periodeschriften, laat de kinderen zich oriënteren op de inhoud van de tekst. Anderszins is het nu ook van belang dat de leerling zich oriënteert op de lezer: hoe communiceer ik, hoe komt mijn tekst over? |
De leerlingen kunnen zelf een eenvoudige neerslag maken van een stukje lesinhoud; kunnen een kort briefje schrijven. |
Spellen |
|||
II-TN23 |
spellen |
Spelling krijgt het aspect van tekstverzorging: een tekst is pas af als de spelling ook correct is. |
De leerlingen beheersen de elementaire spellingsregels: spellen van niet klankzuivere woorden; - open en gesloten klankdelen; meer lettergrepige woorden. Ze verkennen in klas 4 de spelling van: werkwoordsvormen en het gebruik van leestekens. |